Pensionering verandert bestedingspatronen
5 min
Het begrotingstekort deint uit en dat is een probleem. De regering breekt zich dezer dagen nog maar eens het hoofd over hoe het groeiende deficit te stoppen … en liefst zelfs om te keren. Voor de langere termijn boekte ze alvast een mooie vooruitgang. De meerkost van de vergrijzing zou worden gehalveerd tegen 2070. Maar hoe zit het eigenlijk met de pensioenen in ons land? Wij bekeken samen met Prometis Lab hoe onze uitgavenpatronen veranderen wanneer we op pensioen gaan.
Huurders schroeven bepaalde uitgaven het hardst terug
Voor deze oefening gebruikten we geanonimiseerde transactiedata van gezinnen die klant zijn bij ons. Zij werden gedurende de periode 2020–2023 ingedeeld in ‘gepensioneerd’ of ‘(nog) niet’. Daarnaast steunden we op de methodologie die Johannes Weytjens, Head of Operations bij Prometis Lab, al gebruikte om te onderzoeken hoe Belgische gezinnen reageren op verschillende soorten inkomensschokken (zie deze eerdere bijdrage).
Switch na pensionering
Over het algemeen zien we dat pensionering samengaat met minder uitgeven aan duurzame goederen zoals witgoed en wagens. Tegelijk vloeit ook een groter deel van het gezinsbudget naar niet-duurzame goederen zoals voedsel, en naar zogenaamde semi-durables (recurrente maar niet-frequente aankopen) zoals schoenen en kledij.
Interessante vaststelling: zoomen we in op wie vooraf aan pensioensparen deed, dan zien we daar dezelfde trends als bij de algemene populatie … maar veel minder uitgesproken. Dat is in lijn met de economische theorie die zegt dat sparen dient om consumptiepatronen te stabiliseren.

Huurders verschuiven harder
Nog opvallender is het verschil in uitgavendynamiek tussen eigenaars en huurders. Die laatsten zien hun uitgaven aan diensten (waaronder huur) sterk stijgen. Wanneer ze met pensioen gaan, daalt echter hun maandelijkse inkomen, de noemer in de getoonde breuk. Bijgevolg stijgt het totale aandeel van (huur-)diensten, zelfs wanneer de totale uitgave gelijk zou blijven. In latere jaren zien we het aandeel van die diensten trouwens stijgen bij de gehele populatie.

Tot slot valt op dat huurders dit grotere aandeel van diensten in hun uitgaven (deels) compenseren door minder te spenderen aan niet-duurzame en semi-duurzame goederen. Dat zou erop kunnen wijzen dat huurders na hun loopbaan minder (kunnen) besteden aan wat één onderzoek “leuke maar minder essentiële uitgaven” noemde.
