Consumptiereactie op inkomensschok

2 min

Hoe reageren we op een inkomensschok? Spenderen we het extra geld, bij een positieve schok, volledig aan consumptie? Waaraan dan juist: gebruiks- of net verbruiksgoederen? Of beide? En zijn we in het omgekeerde geval, bij een inkomensdaling, even zuinig?

Kris Boudt, Koen Schoors, Milan van den Heuvel en Johannes Weytjens van de UGent bogen zich over die vragen. Traditioneel kent onderzoek naar de marginale consumptieneiging – de verandering in uitgaven bij een verandering in inkomsten – een aantal beperkingen.

Historisch werd het onderzoek vooral gevoerd door bevragingen en macro-economische observaties. De 4 Vlaamse onderzoekers brachten daar verandering in. Uniek aan hun aanpak? De grootte van de dataset.

Belgische gezinnen en hun consumptiereflex

Dankzij de samenwerking met onze bank konden de onderzoekers beschikken over de geanonimiseerde arbeidsinkomsten van 1,4 miljoen unieke Belgische gezinnen en dat over een looptijd van 12 jaar. Die cijfers werden aangevuld met socio-economische en andere indicatoren, zodat een representatief beeld van de totale populatie ontstond[1].

De marginale consumptieneiging of MCN vervult een belangrijke rol in de macro-economische analyse. Zo bepaalt de MCN onder meer de grootte van de bestedingsmultiplicator. Hoe groter de MCN, des te groter bijvoorbeeld de totale positieve impact op het bbp van extra overheidsbestedingen. Maar hoe wordt de MCN berekend? Het gaat over een procentuele verandering in uitgaven, ten opzichte van een procentuele verandering in inkomsten.

Inkomen en consumeren

Eerst identificeerden de onderzoekers verschillende soorten inkomensschokken, met telkens een positieve (toename) en negatieve (afname) variant. Een inkomensschok kan permanent zijn of tijdelijk. En tijdelijke schokken op hun beurt zijn dan weer recurrent of eenmalig. Voorbeelden zijn respectievelijk een loonsopslag, vakantiegeld of een specifieke bonus.

De uitgaven werden gelabeld aan de hand van de COICOP-consumptieclassificatie. Dat leidde tot 4 soorten consumptie: gebruiksgoederen (‘durables’), semi-duurzame goederen, verbruiksgoederen (‘non-durables’) en diensten. De onderstaande grafiek toont het relatieve aandeel van elk van de 4 categorieën in de totale consumptie.

De resultaten

De onderstaande tabel vat de voornaamste resultaten samen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen gezinnen met weinig liquide vermogen en de andere gezinnen. Het hoeft niet te verbazen dat gezinnen het hardst reageren op een permanente inkomensverandering. Geheel in lijn met de literatuur, consumeren rijkere gezinnen een veel kleiner deel van hun inkomenstoename. In bijna alle categorieën is de reactie op een daling kleiner dan die op een gelijksoortige stijging.

Bij tijdelijke inkomensschokken reageert de consument toch ook. Dat is interessant want de economische theorie gaat van het tegendeel uit. Een perfect rationele consument zou immers volgens de Permanente-inkomenshypothese dat soort schokken bufferen. Een mogelijke verklaring is dat zulke tijdelijke schokken (bonussen, plots minder uren kunnen werken) onverwacht zijn voor de meeste gezinnen.

Het gevoerde onderzoek geeft een goed zicht op de impact van verschillende inkomens-steunmechanismen. Het is duidelijk dat een (dure) permanente toename voor de laagste vermogens de grootste impact kan hebben. Het verschil tussen een recurrente en een eenmalige jaarlijkse inkomenstoename is dan weer erg klein.


[1] Belangrijk is dat de onderzoekers enkel keken naar arbeidsinkomsten. Voor de consumptiedata baseerden ze zich op het etablissement waar de aankoop plaatsvond. Dat is een goede, maar geen perfecte benaderingsmethode om het type consumptie te kunnen bepalen.