Inkomensongelijkheid in België: feiten en percepties

5 min

Recent werk van de Nationale Bank van België suggereert dat de inkomensongelijkheid in ons land weleens hoger zou kunnen zijn dan gedacht. Toch blijft ze in vergelijking met de rest van de EU laag en, net zo belangrijk, stabiel. Zeventig procent van de Belgen zou ze liever nog verder zien dalen, ook al worden hun politieke voorkeuren mogelijk beïnvloed door misinformatie.

“Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.”
Leo Tolstoi, Anna Karenina

En sommige gezinnen verdienen meer dan andere. Hoewel de Belgische economie niet echt bekendstaat om veel positieve factoren, is een sterke inkomstenherverdeling er wel één van. Recent werk van de NBB challenget de bestaande methodologie voor het meten van de inkomensongelijkheid van gezinnen. Conclusie? Die ongelijkheid is misschien wel hoger dan gedacht, maar ze blijft laag en stabiel. Al lijkt dit niet veel invloed te hebben op het grote publiek of hun politieke voorkeur.

Gini-coëfficiënten

Inkomensongelijkheid wordt doorgaans uitgedrukt met de Gini-coëfficiënt. Die rangschikt alle gezinnen van het laagste tot het hoogste inkomen en berekent welk aandeel van het totale inkomen elke groep ontvangt. Een perfect gelijke verdeling lijkt op de rechte zwarte lijn in de onderstaande grafiek.

Dit is geen waarschijnlijk resultaat in een Westerse, marktgedreven economie. In plaats daarvan krijgen we iets zoals de rode lijn, die de cumulatieve inkomensverdeling voor marktinkomens laat zien. Hieruit blijkt dat het laagste inkomensdeciel slechts 1,2% van het totale inkomen vertegenwoordigt, terwijl het hoogste aandeel 29,9% is (deze cijfers zijn bruto-inkomens).

De verschillende belasting- en socialezekerheidsregelingen in ons land duwen de rode lijn naar de volle groene lijn van aangepast inkomen. De netto-inkomens op deze lijn zijn aanzienlijk gelijker. Het laagste deciel heeft 4,2%, het hoogste 21,2%.

Economen vatten deze hele grafiek graag in één getal: de Gini-coëfficiënt. Die meet de oppervlakte tussen de werkelijke en de perfecte (zwarte) verdeling, variërend tussen een ideale 0 en een dystopische 1. In België bedraagt de marktinkomensongelijkheid 43. Na overheidsinterventie daalt dit cijfer tot 23. Dit maakt België een van de meest inkomensgelijke landen in de EU.

Dit is trouwens geen nieuw verschijnsel. Zowel de klassieke als de nieuwe NBB-methodologie vertonen een grotendeels stabiele Gini-coëfficiënt sinds 2015. 

De economen van de Nationale Bank hebben gereageerd op de groeiende vraag naar indicatoren over het welzijn en de welvaart van gezinnen. Volgens hen zijn dit nuttige tools voor het ontwikkelen van een doelgericht economisch beleid en het analyseren van de impact van exogene schokken op verschillende groepen huishoudens - belangrijke informatie voor beleidsmakers. Het roept ook de vraag op: hoe reageert het beleid op schommelingen in inkomensongelijkheid? 

Wat drijft de voorkeuren voor herverdeling?

Vladimir Gimpelson en Daniel Treisman hebben onlangs hun paper ‘Misperceiving Inequality’ uit 2015 herzien.

Ze stellen dat in democratieën de meerderheid van de armen kan stemmen om de rijken te belasten. Bijgevolg wordt aangenomen dat hogere ongelijkheid leidt tot genereuzere sociale uitgaven. Dat lijkt gezond verstand, maar wat als de meeste burgers niet weten of ze relatief rijk of arm zijn?

Gimpelson en Treisman tonen aan dat zulke onzekerheid en misvatting extreem wijdverspreid zijn. Uit resultaten van 9 grote, transnationale enquêtes blijkt dat de gewone bevolking de afgelopen jaren weinig weet over de omvang van de inkomensongelijkheid in hun samenleving, hoe snel en in welke richting die verandert, en hun positie binnen de verdeling. Vaak is wat ze denken te weten, onjuist.

Gevraagd naar het huidige niveau en de recente trends in ongelijkheid in hun land, presteerden de respondenten slechts iets beter dan verwacht. Velen konden niet eens een ruwe schatting maken van het gemiddelde nationale loon, het gemiddelde loon voor verschillende jobs, het vermogensaandeel van de top 1 procent of het huidige armoedepercentage. Degenen die bijna zeker dicht bij de top van de verdeling zaten, dachten dat ze dicht bij de bodem zaten, en omgekeerd.

Hoewel de werkelijke ongelijkheid geen verband houdt met voorkeuren voor herverdeling, tonen Gimpelson en Treisman aan dat waargenomen ongelijkheid dat wel doet. Volgens hen volgen percepties van ongelijkheid nauw de vraag naar overheidsherverdeling, terwijl de relatie met werkelijke ongelijkheid zwak is.

Belgische kiezers

Laten we die theorie eens testen. Is waargenomen ongelijkheid echt een sterkere drijfveer voor herverdelingsvoorkeur dan werkelijke ongelijkheid? Of anders gezegd: blijven de Belgen ondanks de lage en stabiele inkomensongelijkheid meer inspanningen van hun overheid vragen? De Eurobarometer 2022 verklaart een en ander:

70% van de Belgen vindt de inkomensongelijkheid te groot. Dat is lager dan het EU27-gemiddelde van 81%. Interessanter is de evolutie. Ondanks het feit dat de Gini-coëfficiënt vlak blijft, is 11% van de Belgische respondenten van gedachten veranderd over de te hoge ongelijkheid. Maar hoe zit het met de werkelijke herverdelingsvoorkeuren? Ook die zijn gedaald van 79% naar 71%.

Gimpelson en Treisman zouden kunnen argumenteren dat de waargenomen ongelijkheid en herverdelingsvoorkeuren parallel zijn afgenomen. Dat kan interessant nieuws zijn voor de krap bij kas zittende regering-De Wever, die zich nu misschien afvraagt: wat zou het kosten om de perceptie van inkomensongelijkheid verder te verminderen?