- 22/10/2024

Het competitiviteitsprobleem van Europa

3 min

Europa heeft een serieus competitiviteitsprobleem. Het rapport van Draghi somt de uitdagingen op en stelt oplossingen voor. We geven de komende weken de belangrijkste bevindingen van die diepgaande studie in combinatie met besluiten daarrond uit het boek ‘De nieuwe wereldeconomie in 5 trends’ (een ander meesterwerk 😉). De situatie is ernstig.

Koen De Leus

Chief Economist

De voorbije jaren heeft de Europese economie fors aan concurrentiekracht moeten inboeten. De importfactuur voor energie van buiten de EU steeg gigantisch. Gecumuleerd over drie jaar – van 2021 tot 2024 – zag de EU meer dan 4% van haar welvaart weglekken door duurdere import van energie van buiten de EU. Dat berekende werkgeversorganisatie Etion.  

Dat leidt tot direct welvaartsverlies. Maar op langere termijn weegt het ook op de competitiviteit van de Europese bedrijven. Vooral energie-intensieve bedrijven incasseren klappen. Terwijl dienstensectoren bijdroegen tot een nog redelijke groei over de periode 2021-2024, is de industrie gekrompen. Bovenop die zwaardere energiefactuur komen binnenkort de kosten van het Europese Emission Trading System (ETS). Vandaag worden die nog grotendeels gedekt door gratis emissierechten, maar die zullen bij de invoering van de koolstofgrensbelasting geleidelijk worden afgeschaft. Naast de hoge energieprijzen schuiven bedrijven trouwens nog tal van andere obstakels naar voren die hen terughoudend maken tegenover investeringen in Europa (zie grafiek).

Aardgas en elektriciteit

In eerste instantie wegen de hogere prijzen voor ‘natuurlijk’ aardgas en elektriciteit zwaar op de concurrentiekracht. De spectaculairste prijspieken dateren van september 2022. Maar de gasprijs in Europa is nog altijd ruim dubbel zo hoog dan voor de coronapandemie. Europese bedrijven betalen voor gas en elektriciteit een veelvoud van de VS en aanzienlijk meer dan de Chinese bedrijven. Structurele redenen liggen aan de basis daarvan. Bestaande en toekomstige uitdagingen riskeren dat prijsverschil te handhaven. Anderzijds tekenen er zich potentieel ook positieve evoluties af.

De belangrijkste reden voor het prijsverschil met de VS is het gebrek aan natuurlijke hulpbronnen in Europa. Europa is voor zijn gas niet langer afhankelijk van Rusland, maar van de VS. Vandaag heerst er nog krapte op de gastransportmarkt, maar die neemt af door de bouw van extra gasterminals en tankschepen voor het vervoer van vloeibaar aardgas (lng-schepen). De huidige regionale gasmarkten met pijplijnen als belangrijkste vervoerkanalen veranderen dan in een globale markt. En dat kan de prijsverschillen tussen de VS en Europa doen dalen.

Fundamentele pijnpunten

Fundamentele pijnpunten op de Europese energiemarkt vergroten echter de prijskloof:

  • Infrastructuurinvesteringen evolueren traag en gebeuren suboptimaal, zowel voor hernieuwbare energiebronnen (wat de externe afhankelijkheid doet dalen) als voor elektriciteitsnetwerken. Het langdurige en onzekere vergunningsproces voor nieuwe stroomvoorziening en ‑netwerken belet een snellere installatie van nieuwe capaciteit. De moordende snelheid van de elektrificatie en de nieuwe behoefte aan voorzieningszekerheid vormen hier een enorme uitdaging.

  • De EU is de grootste globale gas- en lng-importeur. Tegelijk maaien EU-landen elkaar het gras voor de voeten weg door bij krapte op te bieden tegen elkaar in plaats van hun potentiële collectieve onderhandelingsmacht voluit te benutten. Bovendien onderhandelen ze op basis van spotprijzen in plaats van langetermijncontracten. En dat leidt tot nog volatielere aardgasprijzen.

  • De grote concentratie van enkele belangrijke partijen op de handelsplatformen leidt ook tot meer prijsvolatiliteit. Uit recente gegevens van het Europees Agentschap voor de Effectenmarkt (ESMA) blijkt dat tussen februari en november 2022 de 5 grootste bedrijven op de relevante handelsplatformen tot 60% van de posities controleerden. Hun shortposities verdrievoudigden nagenoeg tijdens die periode.

  • Door de Europese marktprijszetting wordt die volatiliteit doorgerekend aan de eindgebruikers. Dat leidt tot veel hogere en volatielere energieprijzen. Dat is vreemd, want Europa is een voorloper in de uitrol van hernieuwbare energie. Die was in 2023 goed voor 22% van de finale energieconsumptie, tegenover 14% in China en 9% in de VS. Maar de Europese marktregels ontkoppelen de (veel goedkopere) prijs van hernieuwbare energie en kernenergie niet van de veel hogere en volatielere prijzen van fossiele brandstoffen. Op het hoogtepunt van de energiecrisis in 2022 was aardgas 63% van de tijd de prijsbepaler van elektriciteit. Toch maakte het slechts 20% van de energiemix in de EU uit. Zelfs al haalt de EU haar minimumdoelstelling van 42,5% van de energieconsumptie afkomstig van hernieuwbare energie tegen 2030, dan nog zullen fossiele brandstoffen in de meeste gevallen de prijszetting bepalen. Langlopende contracten kunnen daar een oplossing bieden.

  • Tot slot heffen de EU-landen een hogere energiebelasting dan de andere werelddelen.

Competitiviteitsprobleem

Hoewel Aziatische landen vergelijkbare prijsstijgingen voor gas hebben gekend, worden Europese bedrijven doorgaans harder getroffen. Net zoals de VS hebben concurrenten in G20-landen vaak toegang tot eigen energiebronnen. Bedrijven in landen zoals China krijgen daarenboven energiesubsidies en andere steunmaatregelen toegestopt vanwege hun overheid.

De CO2-reductiedoelstellingen van de EU zijn ook ambitieuzer dan die van haar concurrenten. Daardoor incasseert de Europese industrie op korte termijn extra kosten. De EU heeft bindende wetgeving ingevoerd om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met ten minste 55% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. De VS daarentegen hebben een niet-bindend streefcijfer vastgesteld tegen 2030: 50-52% minder dan het (veel hogere) niveau van 2005. China beperkt zich tot een piekuitstoot van CO2 tegen het einde van het decennium.

Die verschillen vertalen zich in veel grotere investeringsbehoeften op korte termijn voor EU-bedrijven. Voor de vier grootste energie-intensieve industrieën – chemische stoffen, basismetalen, niet-metaalhoudende mineralen en papier – lopen de decarbonisatiekosten de komende 15 jaar op tot naar schatting 500 miljard euro. Voor de moeilijkst te decarboniseren subsectoren in de vervoerssector (scheepvaart en luchtvaart) beloopt de investeringsbehoefte ongeveer 100 miljard euro per jaar tussen 2031 en 2050. Gevolg? De Europese concurrentiekracht is er sinds 2022 sterk op achteruitgegaan. Dat vertaalt zich in een daling van het globaal Europees exportaandeel.